Hij weet niet meer precies hoe vaak hij de Ronde van de Orteliusstraat heeft gereden, die op 30 april herleeft als fietsfestijn annex buurtfeest. ‘Een keer of drie, vier’, denkt Piet van Heusden, die bijna zeventig jaar geleden aan het Mercatorplein woonde, in de hoek bij de poort naar de Van Spilbergenstraat. ‘In Amsterdam wemelde het toen van zulke koersen. Je had ook een Ronde van de Dapperstraat, en een Ronde van de Westerstraat.’
Begonnen op houten wielen
Van Heusden was tien jaar lang ‘broodamateur’ op de fiets, van 1948 tot 1958. Op zijn negentiende was hij begonnen, op een gewone stadsfiets met houten wielen waar hij de spatborden vanaf had gesloopt en een krom stuur op had gezet. Hij bleek een groot talent.
In 1952 werd hij kampioen van zijn wielervereniging ASC Olympia. ‘De oudste van Nederland, opgericht in 1898. Misschien wel van Europa.’
Vierde of vijfde reserve
Daarbij versloeg hij de Nederlandse kampioen van 1951. Van Heusden ging op voor het Nederlands kampioenschap baanrennen van 1952. ‘Maar er waren zoveel aanmeldingen dat ik vierde of vijfde reserve was. Toen heeft Olympia ingegrepen.’ Door aan de juiste touwtjes te trekken kreeg Olympia voor elkaar dat hij eerste reserve werd, in het geval er een renner niet kwam opdagen.
Parc des Princes in Parijs
Van Heusden kon starten, en werd Nederlands kampioen. ‘Ik was een achtervolger. Dat was mijn specialiteit.’ Later dat jaar werd hij door de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie geselecteerd voor het wereldkampioenschap baanrennen in het Parc des Princes in Parijs. ‘Ik was nog nooit in het buitenland geweest. En we gingen ook nog vliegen. Had ik ook nog nooit gedaan. De KNWU vergoedde alleen de trein. Een vriend van mij, die meeging, had bedacht: een potentiële wereldkampioen gaat niet met de trein. Veel te vermoeiend.’
Boze Italiaan
Het retourticket Amsterdam-Parijs kostte driehonderd gulden. ‘Die had ik niet, ik heb ze moeten lenen.’ Het bleek niet voor niets: in Parijs werd Van Heusden wereldkampioen. Een verslagen Italiaanse rivaal was zo boos, dat hij weigerde om hem een hand te geven op het erepodium. Na de kampioensrace is Van Heusden nog twee dagen in Parijs gebleven. ‘Ik heb de stad bekeken, wat dacht je. De Wielerunie betaalde toch het hotel.’
Huldiging Mercatorplein
Bij zijn thuiskomst zag het Mercatorplein zwart van de mensen. Er ontbrandde een spontane huldiging van de wereldkampioen, die in een grote Amerikaanse cabriolet een zegetocht maakte. Een Italiaanse ijsverkoper die zich kennelijk schaamde voor zijn onsportieve landgenoot, bood Van Heusden ‘namens alle Italianen’ een grote bos bloemen aan. Al dat volk kwam niet uit het niets: dertig- tot veertigduizend toeschouwers waren de norm bij baanraces in de jaren vijftig.
Prijsbekers met geld
De meeste prijzen die hij won als broodamateur waren in natura. ‘Waardebonnen van vijf gulden, of een mud steenkolen.’ Bij de grotere koersen was de eerste prijs een nieuwe racefiets. ‘De tweede en derde en eventuele volgende prijzen waren de onderdelen van een tweede nieuwe racefiets die helemaal uit elkaar was gehaald.’ Er ging toen niet veel geld om in de wielersport. ‘Soms een envelop met een tientje erin. In Brabant kreeg ik weleens prijsbekers die gevuld waren met geld. Keurig met een dekseltje erop. Ik kon ervan leven. Ik had nog geen verkering, woonde in bij mijn moeder aan het Mercatorplein, die ik wat kostgeld betaalde.’
Aandewiel
Zijn omgebouwde stadsfiets met houten wielen kon hij al snel inruilen voor een echte racefiets. Geen RIH uit de Jordaan, zoals de meeste Nederlandse renners uit zijn tijd. Van Heusden reed op een Aandewiel, gebouwd door een fietsenmaker aan de Admiraal de Ruijterweg die er nog steeds zit. Het bedrijf wordt nog altijd gerund door de familie Aandewiel. Die heet echt zo – geen grap.
Fietsen naar het Velodrome
Piet van Heusden, 87 jaar oud inmiddels, rijdt geen wedstrijden meer. Hij wil niet meer het risico lopen te vallen en van alles te breken. Wel fietst hij nog iedere week op zijn eigen racefiets de vijftien kilometer heen en terug van zijn huidige woonplaats Uithoorn naar het Velodrome in Amsterdam-Sloten, en de pakweg 25 kilometer heen en terug naar Weesp.
(tekst: Joost Ramaer)