Zelfs in onze multiculturele stad roepen kinderen van kleur soms vragen op. Bianca Samethini schreef erover op haar blog Let it B | sTories. Patricia was zo geraakt door het stuk van haar vriendin dat ze het met jullie wil delen.
Mijn vriend heet Matthé. Onder studievrienden staat deze Limburger bekend als Matthé Saté. Behalve dat dit rijmt, verwijst het naar zijn voorkeur voor Indisch eten en zijn relatie met mij. Toen wij in Leiden studeerden, waren we vrij uniek. In de grotendeels witte enclave die Leiden was, waren gemengde koppels zoals wij schaars. In Amsterdam is dat een ander verhaal: daar mixen en matchen bewoners erop los, en dat is eigenlijk altijd zo geweest.
Commercials
Tegenwoordig zie je dat kleurrijke ook volop terug in commercials. Begrijp me niet verkeerd: ik ben voor meer diversiteit, maar je kunt het ook overdrijven. Je ziet nu zoveel gemengde stellen in reclames dat het lijkt alsof elke witte Nederlander per se het bed wil delen met iemand van kleur (en vice versa). Nederland één grote blije smeltkroes? Mwah, dat valt wel mee. Zet je één stap buiten Randstad, dan weet je zeker dat dit onzin is. En zelfs in het multiculturele Amsterdam vindt helaas niet iedereen het vanzelfsprekend dat verschillende kleuren mixen, en samen kinderen krijgen. Mijn vriendin Bianca Samethini merkte dat onlangs nog.
Blog Let it B | sTories
Bianca – Nederlandse moeder, Indische vader – werkt als freelance storyteller en copywriter. Jarenlang woonde ze bij mij om de hoek, in Westerpark. Bijna vier jaar geleden zette ze hier haar sprankelende dochtertje op de wereld. Sinds kort wonen ze in een ander stadsdeel. Toch komen ze nog geregeld in West. De ene keer komen ze op fiets, de andere keer pakken ze de tram. Over een van de laatste tramuitjes scheef Bianca op haar kersverse blog Let it B | sTories het stuk Ander land. Haar woorden raakten me. Vandaar dat ik ze graag deel.
‘Ander land’, Bianca Samethini
“Mam, ik wil vandaag als Elsa naar de crèche.” Vandaag en zeker nog drie andere dagen in de week wil mijn dochter van bijna vier jaar haar Elsa-jurk aan. We hoopten dat deze trend, gestart rond haar tweede, rond haar derde ingehaald zou zijn. De hoop is nu gevestigd op haar vierde, en op Wednesday. Van de Adams family. Ja, echt.
Vandaag werd een Elsa-dag en Elsa-dagen zijn goed. Samen trotseerden we de storm buiten en waaiden we giechelend naar het tramhokje, waar twee dames op leeftijd hun tijd vulden met Amsterdams getetter over opgebroken stroaten, altijd wát hiero en nah ja, je mot het er maar mee doen hè, hè.
“Ben jij een prinses soms?” vraagt een van de dames. Ze heeft zilvergrijze steile haren in een bob, rode lippen en achter haar hippe montuurtje stralen ogen zo blauw als de Elsa-jurk van mijn dochter. Die laatste heeft aan een half woord genoeg om haar volledige outfit te showen.
Behendig ritst ze haar jas open om de glitters op haar jurk te laten zien. “Zo, zo, nog bling bling ook, mooi hoor, hè, hé.” Mijn dochter voelt zich aangemoedigd en werpt haar capuchon af. Haar zorgvuldig gevlochten haren worden zichtbaar en ze draait nog even koket aan de twee staartjes die ervan zijn gemaakt. De vrouw lacht. “Gekke meid.”
De andere dame bekijkt het tafereel stilletjes. Ik herken deze stilte, en deze blik, die van mijn dochter naar mij en weer teruggaat. Na zo’n vijf keer houdt ze het niet meer. “Mag ik wat vragen?” Verras me, denk ik nog, de prangende vraag wordt al gesteld. “Waar komt haar vader vandaan?”
En hoewel ik precies deze vraag verwachtte, overvalt de lompheid ervan me steeds weer.
Ik aarzel. Hoe reageer ik. Welke vrouw, moeder, ben ik hier op deze maandagochtend in dit tramhokje. “Uit Amsterdam mevrouw”, probeer ik terwijl ik haar aankijk. Ze blijft stil. Ietwat beschaamd, maar onbevredigd kijkt ze terug. “Maar dat bedoelt u zeker niet”, vul ik aan. Nee, dat bedoelt ze inderdaad niet.
“Ik bedoel uit welk ander land”, zegt ze met een kleinere stem. En meteen erachteraan, alsof ze het licht heeft gezien, “oh, of heb je haar geadopteerd?” Geadopteerd. Ze zegt het echt. In mijn ooghoek zie ik hoe de vrouw naast haar zich zichtbaar ontsteld fysiek afkeert van haar bankgenoot, die op haar beurt toch wat dieper in haar sjieke mantel duikt.
Mijn dochter doorbreekt het moment. “SURINAME”, roept ze. Alsof ze denkt: stom wijf, hier, je antwoord. Ik schiet in de lach, dit is zo ontzettend mijn dochter, op zoveel manieren. En die van haar no–nonsense vader. Dit kind is de toekomst, zij en al haar leeftijd- en generatiegenoten. Onbeschaamd. En ik mag haar moeder zijn.
Als de tram stopt, vliegt ze naar binnen. Yes! ‘Haar’ klapstoel is vrij! De dame die haar complimenteerde over haar jurk gaat tegenover haar zitten. Ze heeft rode konen. “Wat een áchterlijke vraag was dat”, briest ze. ‘Gênant gewoon!’ Ze richt zich tot mijn dochter: “Wat heb je toch een rare mensen hè kind.”
Maar voor Elsa is de kous allang af. Ze kijkt haar lachend aan. “Dit is mijn plek gewoon”, zegt ze onverstoorbaar terwijl ze klopt op het klapstoeltje dat eigenlijk voor mindervaliden en zwangeren is. De vrouw lacht met moederlijke trots. “Gelijk hebbie meid”, zegt ze als ze mijn dochter een boks geeft en uitstapt.