Het is lente, maar in de tuinen beneden mij zit niemand. Zijn ze ook niet echt geschikt voor. In de ene woekert onkruid, de andere dient als schroothoop. Je zou er nog geen klapstoel neer kunnen zetten, al zou je willen. En kennelijk willen mijn buren dat niet, want ik heb er nog nooit iemand gezien. Ze hebben een lap privégrond van wel tien meter diep – middenin in de stad én nota bene bij een sociale huurwoning – en ze doen er niets mee. Onbegrijpelijk.
Binnen is het op veel plekken even erg als in de tuin. Als er iemand in de straat verhuist, zie ik nadien geregeld mannen met witte pakken het pand binnengaan. Dan weet je het wel. De wijkbeheerder vertelde me dat het soms ‘onvoorstelbaar’ is wat hij bij de eindinspectie aantreft. De vertrekkende huurders krijgen de rekening voor de herstelwerkzaamheden, maar laten natuurlijk nooit meer wat van zich horen. En de corporatie knapt alles weer keurig op voor de volgende op de lijst. Nieuwe keuken, nieuw sanitair. Welkom in de verzorgingsstaat.
Met Pasen was ik in Beiroet en bezocht daar een van de armste buurten, het Palestijnse vluchtelingenkamp Shatila. Een krottenwijk, ooit gebouwd voor een paar duizend man en nu bevolkt door zo’n twintigduizend Palestijnen, Syriërs, Iraqi’s en Libanezen onderaan de maatschappelijke ladder. Ze werken dag en nacht voor een hongerloontje. De muren van hun huizen zijn krom van het vocht, ze hebben maar een paar uur per dag elektriciteit. Buitenruimte is er niet. Alleen de krioelende stegen. Geen takje groen.
Maar klagen, dat doen ze niet. Alleen over kennissen die naar West-Europa zijn verhuisd, die geld van de regering aanpakken en verder op hun krent zitten. Hebben ze geen goed woord voor over.
En hier zitten wij op onze vijftig vierkante meter met verwarming en dubbel glas, met soms dus een complete privétuin. Als er iets stuk is hoeven we maar een kik te geven, en kunnen we de huur niet opbrengen dan is er de huurtoeslag. Dat is de onderkant van ónze samenleving.
En wat doen wij? De boel uitwonen en ook nog zaniken over huurverhoging. Ik walg ervan. Al voor ik naar Beiroet ging, maar op deze zonnige dag nog eens extra.