Bij de visboer stapt een duif rond. Het is er een van het mottigste soort. Zo dik dat hij wankelt op zijn poten. Ik heb hem hier eerder gezien, maar toen zat hij in elkaar gedoken bij de ingang. Alsof hij per ongeluk een verkeerde afslag had genomen. Nu is volstrekt duidelijk dat zijn aanwezigheid hier geen vergissing is. Hij stiefelt dwars door de winkel heen en wijkt niet van zijn koers. Niet voor het paar broekspijpen dat kibbeling staat te bestellen. En ook niet voor de neuzen van mijn laarsjes.
Waarom weet ik niet, maar ik kan mijn blik niet van hem losmaken. Het is dezelfde fascinatie die ik voel bij nestjes in half gezonken bootjes. Ik ben een rare als het om natuur gaat. Ik vind alle natuur saai, vies of eng en je zult mij er nooit tegenkomen, tenzij ik er in de auto doorheen kan. Maar met wild in de stad is het anders. Misschien omdat dieren dan een beetje op mensen gaan lijken. Creatief de omgeving naar hun hand zetten, ter overleving van de soort.
‘Wat mag het zijn?’ vraagt de verkoopster. Ik zie dat de broekspijpen zijn verdwenen en bestel mijn broodje makreel. ‘Ja sorry, ik stond naar die duif te kijken. Die zat hier vorige week ook al.’ Ze volgt mijn blik. ‘Nee, dat was een andere. Dit is de dikke, die zit nooit stil. Ze zijn met z’n drieën. Een met een mank pootje, een met een apart vleugeltje en deze.’ Ze schudt haar hoofd. ‘We hebben geprobeerd ze weg te krijgen, maar niks helpt. Ze weten waar er wat te eten valt hè.’
De duif negeert me als ik met mijn broodje de deur uitloop. Hij weet dat er bij meeneemklanten niks te halen valt. Morsen doe ik pas thuis op de laptop, als ik al etend de nieuwssites afstruin. Daar zie ik iets geweldigs. De teaser van een film die in de maak is, een soort De Nieuwe Wildernis maar dan in Amsterdam. De broeders in de sloepjes zitten erin, en –daar heb je ze weer- de parkieten. Geen duiventrio met een viswinkel als dagverblijf. Nog niet. Ik zeg: kom maar op met die camera’s