Half zeven, zondagochtend. De nacht lost langzaam op in de dag. De lucht boven de daken aan de overkant is hardblauw. Niemand is nog wakker, behalve zij en ik. Ik kan hen niet zien, maar ze zingen voor me. Dat ik vandaag jarig ben, weten ze niet. Ze doen het gewoon, omdat dat nu eenmaal is wat ze doen. Ik hou van de vogels in de stad.
Ik dank die liefde aan een oud-collega, die honderden Amsterdamse vogelsoorten kende. Ze waren hem allemaal even dierbaar. Ontsnapte er een kip uit de kinderboerderij, dan ging hij er achteraan voor een stukje. Hij noemde ze ‘onze gevederde vrienden’. Want zo zag hij ze. Als medebewoners. Stadgenoten die erbij horen.
Hij nam me mee op een vogel-viptour. Naar de Feboreiger op het Stadionplein en de halsbandparkieten in het Vondelpark. Hij leerde me ook de mindere goden waarderen, zoals de patatmeeuw. Die vliegt helemaal vanuit Texel naar Amsterdam om hier onze frietjes van de straat te pikken, wist hij. Of de duif, die op rotswanden broedt en die we dus nooit hadden gekend als we niet de fraaie stenen bergen hadden gebouwd die wij huizen noemen.
Sindsdien zie ik elke vogel door zijn ogen. En het klopt altijd. Ze doen gewoon wat ze doen – nesten bouwen en eten verzamelen – en dankzij ons doen ze dat hier.
En wat doen wij? We klagen. In Bos en Lommer worden mensen gek van meeuwengekrijs, in Oud-West hebben ze overlast van tamme ganzen. Het stadsdeel treedt op. Er komen silhouetten van roofvogels op de daken om de meeuwen te verjagen. En de ganzeneieren worden ingesmeerd met olie die ervoor zorgt dat ze niet uitkomen. Is dat nou echt nodig?
Ik ben voorstander van de Canadese methode. Daar trekken steeds meer beren de bebouwde kom in op zoek naar voedsel. Dan mag je echt wel van overlast spreken. Maar wat doen de Canadezen? Niks gemeentebeleid of afknallen. Gewoon een slot op de afvalcontainer, de grendel op de deur en een goed hek om het erf. Aanpassen, heet dat.
(foto meeuw door https://www.flickr.com/photos/nabok/)