Bij Kerst denk ik aan de geur van frituurvet. We aten vroeger altijd aardappelroosjes en biefstuk. Met kruidenboter in de vorm van een kerstklokje, opgediend in bakjes waar later op de avond de borrelnootjes in gingen. Het was snikheet in de woonkamer, witte Kerst of niet. Ons twee-onder-een-kaphuis was veel te goed geïsoleerd. De oliewalm kroop in onze nieuwe kleren.
Op straat kon je een kanon afschieten. Alleen vlak voor of na een mis schoof er een stoet gezinnen langs het raam, want we woonden op de route naar de kerk. Dan kon je raden waar de moeders hun jas hadden gekocht. En je kon zien wie van de oudere kinderen dat jaar een verkering had opgedaan.
Het was altijd een beetje stressen met die kerk. Gingen we naar de kindermis of die met het ‘grote’ koor? De laatste was saai, de eerste loeidruk. Hoe vroeg moesten we vertrekken voor een goed plekje? Als ons haar maar niet uit model waaide onderweg. En als de buurman maar niet hetzelfde jack aan had als mijn vader, zoals vorig jaar.
Kerst in Brabant was onontkoombaar. Hoe anders is dat in Amsterdam-West. Als ik hier op 25 december wakker word, ga ik naar bakker Hicret voor een vers Turks brood. Er zijn mensen in de tram en mensen op de fiets, allemaal met ongepoetste schoenen. Zelfs het studentenkoppel met boeket, duidelijk op weg naar schoonouders, loopt in spijkerbroek.
Het is niet dat ik er niet van hou. Ik word helemaal wee van de mooie boom op het Mercatorplein. Op Facebook like ik de kerstcupcakes van Faryel en de foto van de zingende Sint Jan-leerlingen op het Kortenaerplein. Maar ik kies graag zelf waar ik wel en niet aan meedoe. En dat kan hier. Mijn Kerst breng ik door in ochtendjas, in een boomloos huis waar het altijd een beetje waait binnen. Met een playlist vol zomerliedjes om warm van te worden. Hallelujah!