Bob woont in verzorgingstehuis De Bogt in de Spaarndammerbuurt. Wat hij het allermooiste vindt in het leven? Ballet.
“Het was 1945. Ik kwam toen terug uit Drenthe waar ik de Hongerwinter had doorgebracht, en mijn zus zat al op ballet. Ik wist helemaal niks van ballet. Op een dag kreeg mijn zus roodvonk, dus ik mocht de straat niet op. Haar balletjuf, die iedere week bij ons thuis lesgaf, zei toen: ‘Ach, laat die jongen even staan, ik ben hier toch.’ Zij zag dat ik talent had, en zo is het begonnen.
Die juf gaf in verschillende speeltuinverenigingen les, en overal waar zij lesgaf was ik aanwezig. Ik wilde namelijk zoveel mogelijk aan ballet doen. Uiteindelijk ben ik door het toedoen van mijn vader bij het Scapino Ballet terecht gekomen. Mijn vader werkte namelijk in Tuschinski, waar het Scapino Ballet regelmatig optrad. Nou, mijn vader vroeg of ik erbij kon. Auditie hoefde ik niet te doen, ik kon er meteen bij. Ik had toen les op het oude Rhijnspoorplein, in het voormalige Weesperpoortstation. Op de eerste etage was de studio waar we trainden en op de begane grond was de loods waar alle kostuums en decors stonden opgeslagen. Dat is in één keer verloren gegaan door een brand.
Ik heb altijd met heel veel, maar dan ook écht heel veel plezier gedanst, enkel ik mocht niet van mijn moeder. Zij dacht dat ik homoseksueel zou worden. Mijn vader dacht dat niet, maar hij liet het oogluikend toe, want hij wilde geen ruzie thuis. Mijn zus mocht wel dansen. Zij kreeg een tutu, die toentertijd behoorlijk wat geld waard was: zo’n tachtig tot negentig gulden. Ik had een bandage nodig, want tijdens het springen kon ik een breuk oplopen. Ik kreeg een step-in broekje van de Hema van 2,50.
Bij het Scapino Ballet raadden ze me aan om bij het Ballet der Lage Landen, nu het Nationaal Ballet, te gaan kijken. Zo heb ik daar vier á vijf weken stage gelopen. Zodra mijn moeder er lucht van kreeg dat ik daar stage liep, moest ik meteen stoppen. Dat is de ergste straf die er is: als je iets graag wil en het mag niet. Je gaat zoeken naar iets anders dat in de buurt komt, maar dat is er niet. Ik heb dus nooit een optreden bij het Ballet der Lage Landen meegemaakt, maar ik heb wel gelest met Rudi van Dantzig. Ondertussen danste ik wel nog bij Scapino, maar op mijn twintigste moest ik ook daarmee stoppen, omdat ik de militaire dienst in moest. Ik had vrijstelling kunnen krijgen, want ik had een brief gekregen van een Engels ballet, Sadler’s Wells, nu het Royal Ballet. Zij hadden mij zien dansen bij Scapino en wilden dat ik bij hen kwam dansen. Als mijn vader die brief had getekend, had ik de militaire dienst niet in gehoeven. Maar ja, als ik dat had gedaan had ik nooit mijn vrouw ontmoet, die inmiddels zeven jaar geleden is overleden. Dus aan de ene kant ben ik blij, maar aan de andere kant had ik wel graag door willen gaan.
Ik ben nu vriend van het Nationaal Ballet en ieder jaar ga ik samen met mijn dochter naar zes á zeven premières. Ballet is nog altijd mijn lust en mijn leven. Er is niks mooiers. Misschien wel voor een ander, maar voor mij niet. Ik hou van ballet net zoals ik van mijn vrouw hield, zij was ook mijn alles.’’